André Kroes maakte deel uit van een klein gezelschap Nederlandse militairen uit de Antillen en Suriname dat aan de bevrijding van Nederland deelnam. Hun geschiedenis is opgetekend door Paul Koulen, wiens vader daar ook deel van uitmaakte.
Tot 1943 hadden acht van hen gediend op Curaçao bij het Korps Mariniers. Aan het eind van het jaar was het gevaar van een Duitse duikbootoorlog geweken. Ze konden naar het front.
Kroes en de zijnen zouden naar Australië verscheept worden om het tegen de Japanners op te gaan nemen. Maar eerst kregen ze een training in Amerika. Daar bleek echter dat kleurlingen niet toegelaten werden. Segregatie was binnen het Amerikaanse leger nog praktijk.
De gekleurde mariniers werden op transport gezet naar Europa. Via Boulogne kwam een groep van acht aan in Terneuzen, waar ze als onderdeel van het Canadese leger werden ingezet tijdens de Slag om de Schelde.
In 1946 werd André Kroes overgeplaatst naar Tilburg. Twee jaar later moet hij tegen zijn zin naar Nederlands Indië.
,,Zoals veel andere Antilliaanse en Surinaamse mannen, die wel tegen Hitler of de Japanners wilden vechten, maar niet tegen Indonesiërs, weigerde hij in eerste instantie’’, vertelt Koulen. ,,Veel van de Surinaamse mannen hadden schoolvrienden en buurtvrienden van Indonesische afkomst, omdat Nederland na de slavernij ook gebruik had gemaakt van contractarbeiders uit Nederlands-Indië. Maar er gold nog oorlogsrecht. Op weigering en desertie stonden zware straffen.”
‘Met de handschoen’ trouwde André Kroes met Rietje van Bladel, die in Tilburg haar handtekening zou zetten. De vader van Paul Koulen trad in Indië op als getuige bij het huwelijk.